Ik kan ontzettend genieten van kunst. Ik probeer altijd de tijd te nemen voor een kunstwerk, want daarvan laad ik echt op. Ik hou ervan als kunst me even laat ontsnappen uit mijn eigen leven, doordat het een wereld laat zien die verschilt van de mijne. Maar ik kijk ook kunst om puur iets moois te ervaren, waarvan ik alles in me op wil nemen. En ik hou van het gevoel dat een kunstwerk ‘klopt’; dat het meerdere lagen heeft, visueel en inhoudelijk, die perfect in elkaar lijken te klikken.
Als kind werd ik door mijn vader meegenomen naar kunst en erfgoed. Achteraf gezien was ik toen al bezig met publiek in relatie tot kunst: waarom kende ik zo weinig mensen die het óók leuk vonden om musea en tentoonstellingen te bezoeken? Waarom was ik vaak een van de jongste bij culturele evenementen?
Nadat ik Parijs en Rome had gezien, besloot ik om kunstgeschiedenis te gaan studeren. Ik studeerde ook een semester in Rome, mijn kans om te leven in een stad die ik ervaarde als één groot openluchtmuseum. Terug in Nederland begon ik werkervaring op te doen, en waar ik eerst nog curator wilde worden, verschoof langzaam mijn focus verder naar het publiek. Waar maak je anders die mooie tentoonstellingen voor?
Bij de Rijksakademie leerde ik over art mediation, een manier van rondleiden waarbij het gesprek met het publiek centraal staat, en dat werd de klap op de vuurpijl, de heilige graal. In mijn rondleidingen merkte ik dat ik bezoekers hiermee écht beter kon laten kijken, en zag ik wat een mooie gesprekken over kunst daarmee op gang kwamen – ook met mensen die daarvoor nog ‘weinig hadden’ met kunst.
Zo is het begonnen.